![]() |
By: Subtracting |
“Ik herinner mij opeens mijn droom van gistermiddag weer. Die zo vlak voor ik richting Jonfen ging”
“Hoe dat zo?” vraagt M.
“Nou we waren met zijn tweeën naar de Canvas, je weet wel dat Volkshotel.”
“Ehh ja”
“Ja het was alsof we naar een feestje zouden gaan daar op die bovenste verdieping. Maar we moesten ons bij een balie met twee jonge studenten melden. Een jongen en een meisje. We moesten zeggen voor wie we kwamen en jij zei dat we voor Haden kwamen. En toen namen ze ons heel vrolijk naar een ziekenhuiskamer waar Haden opgebaard lag. Heel vreemd.”
“Dat is inderdaad heel vreemd. Waarom was het in het Volkskrantgebouw en niet de Trouw?”
“Ja geen idee. Maar in die ziekenhuiskamer ging de rode loper uit en kwamen honderden mensen met fototoestellen aanstormen en er was heel veel geflits en we werden weggedrukt uit die ruimte. Alsof de menigte voorrang op ons had. Meest bizarre en onheilspellende droom toch?”
“Ja helemaal omdat je gisteren nog niks van die uitnodiging afwist. Wat vaag allemaal.”
Ik blijf een tijdje uit het autoraam staren. Daarna zeg ik zacht:
“Ja dit is ook allemaal maar te vaag.”
We komen aan bij het gigantische huis van de oude kluizenaar Joseph Frederick Haden. We hebben Haden's vader nog nooit in levende lijven ontmoet. Pie wel. Die was praktisch Haden's broertje en kent de familie van jongs af aan. Maar kort na het tragische ongeluk hebben ze het contact verbroken en dat is nooit meer goed gekomen. We hebben alweer twee dagen niet geslapen en zijn eigenlijk in geen staat om deze confrontatie aan te kunnen gaan. Pie is inmiddels waarschijnlijk weer veilig in Duitsland. We hebben geen idee waar Jonfen is. We hopen ook weer veilig thuis. Voor de poort van Joseph Haden zijn ivoren toren beginnen we, ondanks de gigantische staat van brakheid, nu toch een beetje nerveus te worden.
“We zijn een half uur vroeger dan hij van ons vroeg. Moeten we wachten of gewoon aanbellen?” vraagt M.